De burgerlijke pers heeft, zoals te verwachten viel, het feit dat 30 jaar geleden de “Duitse herfst” van 1977 (de RAF-Offensive en de moorden van Stammheim) plaatsvond, aangegrepen voor een algehele afrekening met de politiek van het gewapend verzet en haar (voormalige) representanten in de “BRD”. Maar ook onze eigen scene zou zich met bovengenoemd thema (RAF/gewapende strijd/ Stammheim) bezig dienen te houden en haar eigen conclusies hieruit dienen te trekken.
Aan het eind van de jaren ’60 was er op het internationale vlak sprake van een golf van jeugd- en studentenprotest en van politieke radikalisering. In veel landen ter wereld vormde de strijd tegen de Amerikaanse aggressie in Vietnam en tegen het US-imperialisme in zijn totaliteit het allesbeheersende thema nr. 1. Door het protest geraakte een gehele generatie van studenten, scholieren en werkende jongeren sterk gepolitiseerd. In de “BRD” ontstond in deze periode de ” Ausserparlamentarische Opposition” (afgekort “APO” geheten, de Buitenparlamentaire Oppositie), die was samengesteld uit diverse politieke groeperingen. De “APO” was destijds bij lange na niet in die mate “anti-Duits” en “filosemitisch” (joodsvriendelijk) als de huidige linkse beweging. Zo schreef bijvoorbeeld op 8.6.1967 de toenmalig APO-aktivist Eberhard Sommer: ” Ik ben geen anti-semiet. Ik heb echter geen bijzondere morele verplichting tegenover Isreal. Zij kunnen de gevolgen van hun eigen (door eigen toedoen) verstrikt-zijn niet zomaar op ons jongeren afwentelen.”
De belangrijkste en grootste georganiseerde stroming binnen de APO werd gevormd door de SDS (Sozialistische Deutsche Studentenverband). De SDS was van begin af aan duidelijk nationaalrevolutionair, antikapitalistisch, antizionistisch en vijandig tegenover de bezettingsmacht USA gepositioneerd. Als bijzonder sterke katalysator voor het radikaliseringsproces binnen de APO fungeerde het gebeuren op de 2e juni 1967, toen de student Benno Ohnesorg tijdens een vreedzame demonstratie tegen het bezoek van de toenmalige “Sjah” van Perzie (Iran) en onderdrukker van het Iraanse volk, Reza Pahlevi, aan Westberlijn door de systeemknecht Kurras van nabij werd doodgeschoten. En ook het voortdurende meedogenloze smerisgeweld tegen vreedzame demonstraties evenals de moordaanslag op studentenleider Rudi Dutschke (na een systematische hetzcampagne tegen hem door de Springerpers) leidden tot discussies om geweld met tegengeweld te beantwoorden.
” Of het juist is om de gewapende strijd nu te beginnen, hangt ervan af of e.e.a mogelijk is; of e.e.a. echter mogelijk is, is alleen maar in de praktijk vast te stellen!” aldus Ulrike Meinhof, de latere medeoprichtster van de “Rote Armee Fraktion”. En of het inderdaad mogelijk was, wilden destijds velen in de praktijk testen. Zo verrezen rond deze tijd de eerste gewapende groepen, zoals de “Bewegung 2.Juni”, de “Revolutionaere Zellen” evenals tal van anonieme militante basisgroepen. Als ontstaansdatum van de “Rote Armee Fraktion” (RAF) geldt 14.mei 1970. Korte tijd later doorliepen een twentig tal RAF-kaders (w.o. Andreas Baader, Ulrike Meinhof en Horst Mahler) een guerrilla opleiding in een trainingskamp van Al-Fatah in de Jordaanse woestijn, alvorens men de oorlog tegen het “BRD”-systeem begon.
In haar bijna 30 jaar durende nationale bevrijdingsstrijd liquideerde de RAF tal van hooggeplaatste landverraders en collaborateurs met de bezettingsmacht; eveneens viel het RAF ook de soldaten van de Amerikaanse bezettingsmacht verschillende malen frontaal aan. Hierbij volgde het RAF het volgens het volkerenrecht legitieme procede van de nationale bevrijdingsoorlog gevoerd door om het even welk nationaal bevrijdingsfront.
Terugblikkend moet men vandaag de dag stellen, dat de nationaal-revolutionaire en anti-imperialistische RAF het enige lichtpunt van historisch eergevoel is geweest gedurende het gehele bestaan van de “BRD” tot nu toe. Het vormde de enige serieuze poging door Westduitsers ondernomen, om langs de weg van revolutionair geweld de heerschappij van de buitenlandse bezetters van zich af te werpen (wat de Duitsers in “Mitteldeutschland” betreft, dat is natuurlijk een heel andere zaak; zij kunnen bogen op een zeer veel langere lijst van opstanden, resp. pogingen daartoe, tegen de bezetters, te beginnen met 17 juni 1953).
In juni 1972 werden de leidinggevenden RAF-kaders Jan-Carl Raspe, Andreas Baader, Holger Meins, Gudrun Ensslin, Brigitte Mohnhaupt en Ulrike Meinhof gearresteerd en de staat verscherpte de repressie: keiharde politierazzia’s , onmenselijke detentieomstandigheden (“isolatiefolter”), aanscherpen van het strafprocesrecht. Bij de jacht op “terroristen” en hun “sympathisanten”gold voor de smeris slechts een stelregel: “Eerst schieten, dan pas vragen stellen!”. Smerissen die er lukraak op los schoten, kwamen er nagenoeg altijd straffeloos mee weg: “noodweer” heette het dan dan steevast in dergelijke gevallen!
In 1976 werd in het kader van de “war on terror”de beruchte wetsparagraaf 129a (vorming van een terroristische vereniging) geintroduceerd. Elke vorm van ondersteuning van en propaganda voor alle militante groepen was vanaf nu strafbaar. Wie informatie verspreidde over de detentieomstandigheden van RAF-strijders (“Isofolter”), kon al als “terrorist”worden aangepakt. Hiermee hadden BKA (federale recherche) en BAW (federaal openbaar ministerie) een instrument ter bespionering van de gehele linkse scene.
Weliswaar werden de meeste strafrechtelijke zaken geseponeerd – in de tussentijd regende het huiszoekingen, telefoontaps, gvo’s , voorarrest en intimidatie op de werkvloer. Maar de verantwoordelijken voor de invoering van artikel 129a waren onbedoeld tegelijkertijd ook de meest succesvolle aanwervers van nieuwe recruten voor de RAF.
De inperking van van de rechten van de verdediging in aanmerking genomen was zoiets als een “eerlijk proces”tegen de RAF-leiding van meet af aan uitgesloten (Ulrike Meinhof had al in 1976 zogenaamd “zelfmoord”gepleegd).
Op 5 september 1977 begon de “Duitse herfst”, toen een commando-eenheid van de RAF Hanns Martin Schleyer ontvoerde – een voormalig SS-Wirtschaftsführer die na de oorlog was gedegeneerd tot president van de machtige belangenorganisatie van de “BRD”-ondernemers. Tegenover de publieke opinie wekte de “BRD”-regering de indruk, als zou het leven van Schleyer voor haar de hoogste prioriteit hebben. In werkelijkheid echter stond het belang van de staat boven alles: De “BRD” diende onder geen beding naar buiten toe als ‘chantabel’ bekend te staan.
Nadat de ontvoering van Schleyer niet de door de RAF verwachte druk teweeg bracht, kwam het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP) de RAF te hulp. Een PFLP-commando-eenheid kaapte een passagierstoestel van de Lufthansa op weg van Mallorca naar de “BRD”. Na de nodige omzwervingen landde het gekaapte toestel uiteindelijk in Mogadisju (Somalie). Hier toonde de “BRD”-staat nog minder scrupules. Een special eenheid van de nieuw geformeerde Grenzschutzgruppe (GSG) 9 bestormde het vliegtuig. Dat het bloedbad beperkt bleef (vrijwel alle passagiers bleven ongedeerd, terwijl bijna alle PFLP-commando’s de dood vonden), was van te voren echter geenszins te voorzien geweest.
Tegelijkertijd werden in de Hochsicherheitstrakt (maximaal beveiligde vleugel) van de gevangenis van Stuttgart-Stammheim de RAF-krijgsgevangenen dood aangetroffen. Volgens de officiele “BRD”-lezing zouden Baader en de andere gevangenzittende RAF-strijders in de nacht van de geslaagde GSG9-aktie onderling hebben afgesproken om gezamenlijk zelfmoord te plegen. Baader werd doodgeschoten, Ensslin opgehangen, Raspe had dodelijke schotwonden, terwijl Moeller met zware steekwonden werd aangetroffen. Deze laatste , Irmgard Moeller, de enige die het heeft overleefd, bestrijdt tot op de dag van vandaag met kracht, dat er sprake was van een onderlinge afspraak tot gemeenschappelijke zelfmoord en dat eveneens zij zelf zou hebben geprobeerd zelfmoord te plegen. Moeller stelt daarentegen dat een moordcommando in dienst van de “BRD”-staat de RAF-Prisoners of War heeft geliquideerd. Het is inderdaad ook tamelijk ongeloofwaardig, dat er zogenaamd vuurwapens in de zwaarst bewaakte gevangenis van de gehele “BRD” konden worden binnengesmokkeld, waarmee dan de vermeende “zelfmoord” gepleegd zouden zijn.
Dat Schleyer na de gebeurtenissen in Stammheim en Mogadisju eveneens de dood vond viel te verwachten en was eigenlijk dan ook de logische consequentie uit het voorafgegane.
Welke lessen kan en moet onze scene nu uit de ervaringen van de “Offensive’77” en de “Duitse herfst” trekken ?
1e. De vijand draagt uniform
De “ordekrachten” (cops, “boys in blue”) dienen niet het volk, maar staat en kapitaal. dat betekent- om het even heel duidelijk te stellen- dat een ieder, die het uniform van de krachten van de kapitalistische “orde” draagt, hiermee willens en wetens als collaborateur tegen de belangen van het eigen volk aantreedt.
Onverschillig welke oppositie (nationale, antiglobalistische etc.) ook storm loopt tegen dit systeem, deze staat zal alle haar ter beschikking staande cohorten mobiliseren om een dergelijke beweging te stoppen. Desnoods ook met wapengeweld, zoals de moord op Benno Ohnesorg op 2 juni 1967 heeft aangetoond.
Het geklets van enige prominenten uit de gelederen van het “nationale verzet” m.b.t de politie als “vriend en helper”, waarbij nog steeds lof- en dankgezangen op burgeroorlogsformaties als Bundesgrenzschutz (BGS) en Sondereinsatzkommandos (SEK) worden aangeheven, is een schande die zijn weerga niet kent. Deze zienswijze dient dringend te worden herzien. Slaafse onderworpenheid aan het “BRD”-systeem is volledig misplaatst, want: Ook wij kunnen op elk moment onze eigen “Benno Ohnesorg” krijgen te betreuren!
2e. Het systeem gaat over lijken
Indien het systeem haar voortbestaan in gevaar ziet komen, zal het ALLE beschikbare middelen gebruiken om haar huid te redden (inclusief rechtstreekse liquidaties!). Wetsparagrafen ter bescherming van het individu zijn dan natuurlijk nog niet eens meer het papier waard, waarop ze zijn geschreven. Dat hebben de gebeurtenissen tijdens de “Duitse herfst” evenals na de 11e september 2001 (tot en met de huidige “war on terror”) duidelijk aangetoond. Deze laatste heeft geleid tot de volledige uitholling van de bestaande demokratische rechten {onnodig te vermelden, dat de nieuwe repressiewetgeving – Schily’s Ottokatalog 1&2 , Verbrechensbekaempfungsfortsetzungsgesetz en Schaeuble’s BKA-Kompetenzerweiterungsgesetz – tegen ALLE fundamentalistische oppositie (zonder uitzondering) is gericht!}
Nog steeds zijn er te veel naieve dromers in onze scene, die van mening zijn, dat de huidige grondwet voor iedereen geldt, ook voor het zogehten “nationale verzet”. Een dergelijk denken getuigt van een dermate hoge mate van wereldvreemdheid , dat het welhaast aan het ongelofelijke grenst!
3. Parallellen van de Ausserparlamentarische Opposition (APO) t.o.v. onze huidige Beweging
De hoofdvijand van de APO vormde burgerlijk-kapitalistische orde en haar symptomen, zoals milieuvervuiling, neokolonialisme, imperialistische oorlogen om grondstoffen en afzetmarkten, uitbuiting, hongersnood, sociale onrechtvaardigheid en economische ongelijkheid.
Parallellen van destijds met de huidige nationale revolutionaire Beweging zijn overduidelijk en vallen niet meer te negeren. Hier domineert, evenals destijds bij de APO, de anti-imperialistische gedachte en revolutionairen als Rudi Dutschke en Ernesto “Che” Guevara gelden heden ten dage als inspiratiebronnen.
De nationale revolutionaire Beweging van vandaag de dag heeft meer gemeenzaam met de K-groepen, de antiimps en de anarcho’s dan met het partijprogramma van de nationaal-demokraten (NPD).
Daarom is het zaak de geschiedenis van de APO zeer nauwgezet te analyseren in plaats van zich door negatieve emoties te laten leiden!
Auteurenkollektief: Anti-Imperialistisch Verzet