In de jaren zeventig en tachtig onderhield een aantal Nederlanders contacten met mensen in en rond de RAF. Sommigen op persoonlijke titel, anderen in georganiseerd verband. Er zijn evenwel geen aanwijzingen dat Nederlanders ooit direct waren betrokken bij gewelddadige acties van de terreurorganisatie.
Eind jaren zestig, begin jaren zeventig gingen tal van Nederlandse links-radicalen op ‘politieke vakantie’ naar Berlijn. Daar maakten ze de straatgevechten mee en woonden ze de nachtenlange discussies in de Wohngemeinschaften bij. Sommigen van hen waren ook getuige van de geboorte van de stadsguerrilla. Een enkeling kwam zelfs in de kring rond Andreas Baader en Gudrun Ensslin terecht. Dat overkwam bijvoorbeeld Ronald Augustin, die prompt zijn diensten aan de RAF aanbood. Hij heeft zijn hulpvaardigheid met zeven jaar cel moeten bekopen.
Netwerk
Er bestonden, kortom, van meet af aan contacten tussen Nederlanders en mensen in en rond de RAF. Veel contacten werden op persoonlijke titel onderhouden. Wanneer het over Nederlandse steun aan de RAF gaat, denkt men echter al gauw aan een radicale linkse jongerenorganisatie als de Rode Jeugd. Zulke organisaties vormden echter slechts het zichtbare deel van een verder nogal informeel en los netwerk van sympathisanten, vrienden en helpers van de RAF.
Het staat zo goed als vast dat Nederlanders nooit direct betrokken zijn geweest bij gewelddadige acties van de RAF zoals gijzelingen, bankovervallen en aanslagen op objecten en personen. De steun die Nederlanders aan de RAF verleenden, lag op andere terreinen, zowel legaal als illegaal. Nederlanders waren incidenteel behulpzaam bij de aanschaf van wapens en explosieven, bij het regelen van valse paspoorten en rijbewijzen, bij het verlenen van logies, bij het inrichten van depots voor wapens en valse papieren, bij het verspreiden van propaganda en bij het organiseren van protesten tegen de vermeende foltering van RAF-gevangenen.
De illegale activiteiten laten zich uiteraard moeilijk exact traceren. De weinige gevallen die bekend zijn, betreffen activiteiten van mensen uit kringen van de Rode Jeugd, de Rode Hulp en het Rood Verzetsfront. Dat heeft een simpele reden: de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) hield er de vinger aan de pols. In een enkel geval was de BVD zelfs de uitvoerder, zoals toen een agent die in de Rode Jeugd onder de naam ‘Zwart’ opereerde, een illegale Duitser met een pakket explosieven over de grens naar de Bondsrepubliek begeleidde.
Onwetendheid
Een bijzondere ontmoeting tussen Nederlanders en de RAF vond plaats in Zuid-Jemen. In de zomer van 1976 was een groep van vijftien mensen naar dat land afgereisd om een guerrillatraining te volgen in een kamp van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina. In dezelfde periode zat daar ook een aantal RAF-leden dat zich op nieuwe acties aan het beraden was. Het werd voor de Nederlandse groep een ontnuchterende ontmoeting. De ervaren Duitsers ergerden zich enorm aan de onkunde en onwetendheid van de Nederlandse beginnelingen. Ze behandelden de Nederlanders neerbuigend en lieten duidelijk merken hen ongeschikt te achten voor de gewapende strijd. Kennelijk vonden deze Nederlanders dat zelf ook, want vrijwel alle Jemen-gangers maakten na terugkeer in Nederland snel een einde aan hun loopbaan in de stadsguerrilla.
Eind jaren zeventig was het Rood Verzetsfront (RVF), dat haar basis had op een boerderij in Drente, een belangrijk centrum van activiteiten ter ondersteuning van de RAF. Welke vorm die ondersteuning had, is althans voor wat het ondergrondse deel betreft moeilijk te achterhalen. Bovengronds deed het RVF aan propaganda door informatiebijeenkomsten te organiseren en de Knipselkrant uit te geven. In die Knipselkrant verschenen onder meer teksten van gedetineerde RAF-leden, die door hun advocaten uit de gevangenis waren gesmokkeld.
Het beleggen van bijeenkomsten over de RAF en het uitbrengen van RAF-teksten had toen overigens al enige traditie in Nederland. Pionier op dat terrein was de journalist Boudewijn Chorus. Voor het Utrechtse uitgeverijtje Spuw vertaalde Chorus ‘Ontwerp van de stadsguerilla’ van de RAF en ‘Handboek voor de stadsguerillero’ van de Braziliaan Carlos Marighela. Na de Duitse Herfst in 1977 publiceerde hij een apologie van de RAF onder de titel ‘Als op ons geschoten wordt…’. In woord en geschrift legde Chorus telkens weer uit waarom het in de Bondsrepubliek wel tot gewapend verzet moest komen, om er steevast aan toe te voegen dat de situatie in Nederland niet met die in Duitsland kon worden vergeleken.
Politiestaat
De meer dan warme belangstelling voor de RAF in sommige links-radicale kringen kwam voort uit de angst dat de Bondsrepubliek zich in de richting van een politiestaat ontwikkelde en dat Nederland in die ontwikkeling zou worden meegesleurd. In feite werd die angst door veel Nederlanders gedeeld. Maar de grote meerderheid meende dat informatie, debat en een kritische pers betere middelen waren om de dreigende politiestaat af te wenden dan rechtstreekse steun aan de RAF. Zo dacht ook een organisatie als de Rode Hulp erover. Zij informeerde over de Duitse terreurbestrijding, protesteerde tegen het gevangenisregime waaraan RAF-leden werden onderworpen en voerde actie voor de RAF-gedetineerden die tegen hun behandeling in hongerstaking waren gegaan.
Aan de Rode Hulp waren de namen verbonden van onder meer Augustins advocaat Pieter Herman Bakker Schut, uitgever Rob van Gennep, psychiater Sjef Teuns en de journalisten Rudie Kagie, Rudie van Meurs en Boudewijn Chorus. Toen een groepje radicale leden de Rode Hulp tot een illegale organisatie dreigde om te vormen, trokken ze zich schielijk terug. Al snel vonden ze een nieuw onderdak: het Medisch-Juridisch Comité Politieke Gevangenen. De lijnen van dat comité naar de RAF waren kort. Bakker Schut verdedigde naast Augustin ook leden van de RAF die deel uitmaakten van de harde kern. Daarnaast gold Rob van Gennep in RAF-kringen als iemand bij wie men gerust kon aankloppen, al zijn er geen aanwijzingen dat de linkse uitgever enig aandeel had in de illegale activiteiten van zijn bezoekers.
Kortom, in de jaren zeventig en ook nog in de jaren tachtig bestonden er verschillende soorten contacten tussen Nederlanders en de RAF. Maar op een enkele uitzondering na (Augustin), hadden die contacten niet het karakter van, zoals dat juridisch heet, ‘lidmaatschap van een criminele organisatie’.